Schrijver: Donna Tart
Jaar van publicatie: 2013
Uitg. De Bezige Bij
Vert. Sjaak de Jong, Paul van der Lecq en Arjaan van Nimwegen
Oorspr. titel: The Goldfinch (Uitg. Little, Brown & Company, New York)
755 bladzijden. Het is veel. Aan het eind werd het zelfs teveel.
In het eerste deel van het boek stoorden de lange uitweidingen me niet zo, ik vond ze zelfs vaak mooi, maar het eind werd toch wel erg lang uitgesponnen, zodat mijn vijf sterren hierdoor veranderden in vier.
Er zijn zoveel recensies geschreven over Het Puttertje, dat het nauwelijks nodig lijkt hier veel over te schrijven, maar in mijn eigen belang (zodat ik mijn eigen bevindingen nog even kan teruglezen) toch maar even een korte inhoud.
De ik-figuur, Theo Decker, een jongen uit New York, leeft samen met zijn moeder. Vader is vertrokken zonder adres achter te laten. Hij wordt niet al te zeer gemist: de alcoholist en nietsnut bezorgde meer problemen dan prettig was.
Moeder en zoon bezoeken een tentoonstelling van Nederlandse kunst in een museum, wanneer daar een aanslag met bommen wordt gepleegd. Velen komen om, waaronder de moeder van de jongen. Als hij bijkomt na de ontploffing, weet hij niet wat er gebeurd is. Naast hem ligt een man, die hij eerder in de museumzaal had gezien, samen met een meisje, dat hem zeer aantrok. De man sterft in zijn armen, het meisje ligt onder het puin. De stervende man wijst hem op een schilderij, dat de ontploffing nog net is doorgekomen zonder schade. Het hangt er scheef bij. Het is Het Puttertje, van de schilder Carel Fabritius, een favoriet werk van de moeder. De man raadt hem aan het schilderij mee te nemen, er goed op te passen, en geeft hem een ring. Die moet hij laten zien op het adres, dat hij aangeeft.
Doelloos zwerft de jongen door de straten. Hij vindt onderdak bij de familie van een vriend. Hij is bang in een tehuis te worden geplaatst of op een kostschool. Tenslotte zoekt hij het adres dat de man hem heeft gegeven. Hij wordt daar opgevangen. Even is hij zijn angst kwijt voor de overheidsinstellingen. Hij durft met niemand over het schilderij te praten.
Zijn vader duikt weer op en neemt hem mee naar Las Vegas, waar hij woont, samen met zijn vriendin. Het is een milieu van drank en drugs. Op school sluit Theo vriendschap met Boris, een jongen van Pools/Russisch/Oekraïense afkomst. Ze stelen, drinken, snuiven en af en toe zitten ze ook op school. Ze vertrouwen elkaar.
Steeds verder glijdt de jongen af. Hij keert terug naar New York, werkt in de antiekzaak van de man, die hem eerder beschermde, maar ook hem bedriegt hij. Het schilderij verstopt hij in een kluis, verpakt in papier, met heel veel tape erom. Hij heeft er sinds Vegas niet meer naar gekeken.
Het is veel drank en drugs en de gemoedstoestanden die dat oplevert worden uitgebreid beschreven. Ik werd er even moe van om dat allemaal te lezen als de hoofdpersoon zelf. Beetje veel.
Vrolijk werd ik er ook al niet van, maar misschien was dat niet de bedoeling. En de drang, om aan het eind alles uit te leggen, en zelfs 'de lezer' toe te spreken: ik houd er niet zo van.
Toch geen spijt, dat ik het helemaal heb doorgeworsteld, want het leest wel geweldig en wegleggen van het boek is moeilijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten